Jan Blokker - Altijd is Kortjakje ziek
OverzichtConditie | redelijk |
Aantal pagina`s | 106 |
Uitgavejaar | 1978 [1e druk] |
Uitgegeven door | Uitgeverij De Harmonie |
Kaft | paperback [kaft van karton/dikker papier] |
ISBN | 9061691001 |
Code [intern] | BERG+MMA2 |
Beschrijving boek
Uiterst vrolijk gestemd sla ik in een boekhandel de bundel Rijmpjes en Versjes uit de Oude Doos open, en lees:
‘Jan Huygen in de ton, met een hoepeltje er om, Jan Huygen, Jan Huygen, en de ton die viel in duigen.’
Heb ik me als kind ooit afgevraagd hoe het toen met Jan is afgelopen? Ik kan het me niet herinneren.
Ik blader door en kom aan:
‘Hummeltje Tummeltje klom op de wagen; Hummeltje Tummeltje viel van de wagen; daar is niet ene timmerman, die Hummeltje Tummeltje maken kan!’
‘Torentje, torentje, bussekruit! Wat hangt er uit? Een gouden fluit. Een gouden fluit met knopen - torentje is gebroken.’
Ging in die dagen eigenlijk alles kapot?
Waarom was ik zo opgewekt toen ik die winkel binnenstapte?
‘Jan die sloeg Lijsje en Lijsje sloeg Jan al met de koekepan. O, wat een ongeluk! De koekepan was stuk.’
De depressie lijkt niet te keren - maar ik kan het niet laten:
‘Ouwe Jan en jonge Jan die zouden samen pompen; ouwe Jan die brak zijn been en jonge Jan zijn klompen.’
Waar ik ook kijk is het mis.
‘Daar was eens een mannetje, dat was niet wijs; het bouwde zijn huisje al op het ijs; ’t begon te dooien, maar niet te vriezen - toen moest dat mannetje zijn huisje verliezen.’
Ellende troef.
Je kunt met dichte ogen prikken en de treurigheid komt je tegemoet. Berend Botje: nooit weeromgekomen. Klompertje en zijn wijfje: eieren stuk, boter in het slijk en halsdoek naar de bliksem. Zeven kikkers in een boerensloot: honger en verdriet. Aaltje zat op een paaltje, wip zei het paaltje: weg was Aaltje.
En áls er soms iets constructiefs lijkt te beginnen en bijvoorbeeld met genoegen wordt vastgesteld dat Amsterdam een grote, op palen gebouwde stad is - maak je geen illusies: de dichter zet er terstond zijn zware, gereformeerde domper op en vraagt zich af waar we de centen vandaan halen als die stad eens ommeviel.
De versjes behelsen slechts één, ontonkoombare boodschap: het leven heeft geen zin, elke iniatie [klimmen, bakken, bouwen, pompen] is gedoemd te mislukken, er is geen hoop en de misère valt niet te verklaren dus ook niet te bestrijden.
‘Altijd is Kortjakje ziek: midden in de week, maar ’s zondags niet; ’s zondags gaat zij naar de kerk met een boek vol zilverwerk.’
Dat is het enige.