E.R. Huc - Dwars door Mongolië
OverzichtConditie | redelijk [originele kaft verkleurd, pagina's vergeeld, binding boek goed] |
Aantal pagina`s | 269 |
Uitgavejaar | zonder jaartal [vml. jaren '50] |
Uitgegeven door | Uitgeverij De Koepel |
Kaft | hardcover [zie afb. 2] |
Stofomslag | ja [scheur achterzijde, diverse scheurtjes en ontbrekende stukjes aan randen] |
ISBN | niet bekend |
Code [intern] | AMI |
Beschrijving boek
Ingeleid door M. van Oss, C.I.C.M.
Oorspronkelijke titel: Souvenirs d’un voyage dans la Tartarie, le Thibet en la Chine. I. Dans la Tartarie.
Geïllustreerd door Cuno van den Steens.
Op 10 september 1844 vertrokken twee missionarissen uit Pieliekow, bij de Mongools-Chinese grens voor een verkenningstocht naar het Noorden. Hun opdracht was tamelijk vaag: contact zoeken met zwervende stammen van Mongolië en in hun gebied ergens een missiepost stichten. Een kleine armoedige karavaan was het: de Overste Joseph Gabet op een kameel, zijn metgezel Evariste Huc op een paard, hun enige knecht de Dsjiahoer Samdadzjiëmba op een muilezel en twee lastkamelen voor de reisbagage. Moedig en op God vertrouwend trokken zij het ‘grasland’ in; het platgetreden gras behield een korte tijd het teken van hun voorbijgaan, richtte zich dan weer ... en spoorloos was de patrouille verdwenen in de onmetelijke verten van de Tartaarse wildernis. Spoorloos verdwenen bleef zij meer dan twee jaar lang. Begin October 1846 doken er twee verkenners plotseling weer op te Macao, vijf en twintig honderd kilometer ten zuiden van de plaats, van waaruit zij naar het noorden waren vertrokken.
Vanzelfsprekend wekte hun wederverschijnen op die plaats grote verbazing; ze werden zelfs een beetje achterdochtig aangekeken toen zij bekenden, niet naar het noorden, maar naar het zuid-westen te zijn getrokken; de zaak werd tenslotte pijnlijk toen zij verhaalden, dat ze tot Lhasa, de geheimzinnige hoofdstad van Thibet, het Rome van het Boeddhisme waren doorgedrongen en daar het Evangelie hadden verkondigd. Want Thibet was tijdens hun afwezigheid als missiegebied toevertrouwd aan de Societeit van de Missions Etrangères van Parijs. En terwijl het voor iedere Europeaan en dus ook voor de aangewezen missionarissen haast onmogelijk leek naar Thibet te gaan, kwamen deze beiden daar melden, dat ze er geweest waren, dat ze op andermans gebied in het ontoegankelijke Lhasa het geloof hadden gepredikt en stelden, rijk aan ervaring,plannen voor om de bekering van Thibet ter hand te nemen.
Wellicht heeft nooit een missiereis meer belangstelling gewekt; voor een groot deel was dit te danken aan de meesterlijke beschrijving welke Huc er van gaf. Binnen enkele jaren verschenen er herdrukken van zijn reisverhaal en volgde vertalingen of bewerkingen in het Engels, het Duits, het Spaans, het Zweeds en het Nederlands. Deze reisherinneringen hadden ook in wetenschappelijke kringen weerklank en ontmoetten daar nogal tegenspraak. Vooral de Russische kolonel Prjévalski, die in de jaren 1870-1871 in Noord-China reisde en tevergeefs trachtte Thibet te bereiken, heeft veel critiek op Huc uitgeoefend en schijnt zelfs de echtheid van de reis van Huc te hebben betwijfeld. In zijn voorwoord op de Engelse uitgave van Prjévalski heeft kolonel Yule Huc op vele punten in het gelijk gesteld. Prins Henri d’Orléans, die met Bonvalot en pater Constant de Deken een reis door Azië maakte, nam de verdediging van Huc op zich in zijn boekje Le P. Huc et ses Critiques [1893]. Naar aanleiding van de nieuwe uitgave door Planchet in 1924 wijdde Pelliot een uitvoerige bespreking aan het werk van Huc en gaf hem waarschijnlijk zijn definitieve plaats onder de ontdekkingsreizigers.